vrijdag 23 oktober 2009

Chipito


Soms schrik je als je oude beelden van jezelf ziet. Het overkwam mij deze week toen ik in het grote videoarchief van ‘Hoorn en de Regio’ zat te grasduinen. HedR verzorgde in het midden van de jaren tachtig videoreportages die door de tv-piraten van toen werden uitgezonden. Een unicum. Kom daar nu nog eens om. De beelden zijn 25 jaar later een archief om van te houden. Dat wil zeggen, totdat ik ineens mezelf tegenkwam.
Het was een opname van bevrijdingsdag 1985. Nietsvermoedend en glimlachend keek ik naar de beelden en plotseling schrok ik. Daar was een drummer die ik kende en warempel daar was ik zelf ook. Net uit de pukkels, tien kilo lichter en verder geen reet veranderd. Ik heb dan ook het gevoel dat de afgelopen decennia niet echt hebben plaatsgehad of minstens zijn omgevlogen. Aanvankelijk was ik helemaal vergeten dat ik daar die dag, in alle vroegte op een steenkoud Kerkplein, met mijn bandje een optreden deed. Ik was niet de enige: de bezoekersaantallen kwamen getuige de beelden niet boven twee handen vol, met moeite één hand. Grappig dat het geheugen dan werkt als een oude la waarin je ineens weer allerlei vergeten dingen op kunt doeken. De bevrijdingsdag kwam weer bovendrijven alsof het gisteren was.
We moesten vroeg spelen. Vandaar dat er niemand was natuurlijk. Wie gaat er om 9.00 uur ’s morgens in de kou naar een toespraakje van een wethouder kijken, gevolgd door een optreden van een Hoorns rockbandje? Ik zou het niet doen, maar ja, die vlieger ging niet op. We speelden, denk ik, een half uurtje of drie kwartier en daarna was het dus klaar. Het zal na afloop niet veel drukker zijn geweest. Met maat Eddy daarna naar de supermarkt op het Grote Noord, want we hadden niet ontbeten en dus honger. Ik kocht een grote zak Chipito’s met kaassmaak inclusief een knaloranje vette kleurstof die in plakken aan m’n vingers bleef hangen. Eddy ging voor de pindasmaak. Het was een smakelijk ontbijt, maar wel een waar ik een enorme dorst van kreeg. En dus gingen we om half elf maar eens goed voor de pils. Moest goed gaan: we hadden toch goed ontbeten?
Ik moet bekennen dat met het zien van de beelden ook het kotsmisselijke gevoel van anderhalf uur later weer boven kwam. Eddy leek nergens last van te hebben, maar ik had intussen de kleur van zijn Chipito’s met pindasmaak aangenomen en voelde dat de combinatie tussen ontbijt en dorstlesser geen gelukkige was geweest. De bevrijdingsdag van 1985 eindigde derhalve op tijd, achter de Grote Kerk in een vergeten nis waar de samenloop van omstandigheden zich een weg naar buiten zocht. De enige glimlach kwam nog boven toen ik me, 25 jaar later, realiseerde dat ik de kerk op die heugelijke dag in ieder geval nog in het oranje heb gezet.

woensdag 21 oktober 2009

Zwaagdijk

Mijn vriendin vond dat ik wat aan het aankomen was. “Het is maar hoe je er tegen aan kijkt”, zei ik terwijl ik mijn blik naar beneden richtte. Desalniettemin besloot ik haar raad niet in de wind te slaan. Zelf woon ik in het pitorreske Wervershoof en houd kantoor in Zwaag. Een mooie afstand om op de fiets te overbruggen, ware het niet dat ik dan over een van de langste en saaiste wegen van West-Friesland moet fietsen. Zwaagdijk. Ik zou natuurlijk via de Streek (nog langer) of het mooiere Hauwert kunnen gaan, maar de kortste verbinding tussen twee punten is nog altijd een rechte lijn. Zwaagdijk dus.
Een belangrijk en niet op te lossen probleem van Zwaagdijk is dat het lintdorp zo is gebouwd dat je in de meest gevallen tegenwind hebt. Van Wervershoof naar Zwaagdijk fiets ik in zuidwestelijke richting en ’s morgens wil uit die kant nog wel eens behoorlijk wat wind komen. Inmiddels ken ik de weg op m’n duimpje. De krokettenautomaat gevuld met aardbeien, het op bepaalde plekken bekladde standbeeld van een handballend meisje, de gespleten treurwilg die er niet meer is, de verkeersremmende maatregelen die geen verkeer remmen, het lege vangnet voor vuilnis van langsfietsende scholieren en mensen zoals ik. De Rijweg komt als een bevrijding van het altijd maar rechtuit fietsen en op zonnige dagen krijg ik dan letterlijk en figuurlijk de zon in mijn gezicht.
Ik zal de Zwaagdijkers er mee in hun kruis trappen, maar de weg is niet mijn favoriete fietsroute. De saaiheid van Zwaagdijk is voor mezelf reden genoeg om vooral niet met de fiets te gaan. Bovendien is de afstand tussen Wervershoof en Zwaag ook prima met een comfortabele auto te overbruggen. Daarbij kies ik niet voor de spitsgevoelige Westfrisiaweg met alle stoplichten, maar ga fijn, inderdaad, over de Zwaagdijk. Mooie lange rechte weg, een paar interessante niet-remmende verkeersremmers en de kortste verbinding tussen werk en huis. Het is maar hoe je er tegenaan kijkt.

woensdag 23 september 2009

Elvis


Er zijn mensen die aan mij vragen welk repertoire The Very 80’s spelen. Nadat ik aanvankelijk reageerde met een ‘punk uit de jaren dertig’ leg ik tegenwoordig geduldig uit dat we de grootste hits en andere ellende uit de jaren tachtig spelen. Vandaar de naam. Het gebeurt dat het kwartje dan nog niet valt, maar ik blijf er rustig onder. Ik ben me gaan realiseren dat de muziek die we spelen zo’n twintig tot dertig jaar oud is en dat kost nu eenmaal tijd.
Daarentegen staan The Very 80’s soms wel voor een publiek dat gemiddeld genomen nog niet eens geboren was toen de eerste hits van de jaren tachtig al door mijn transistorradiootje knalden. Goed, grote bekende hits overleven alle trends, maar ik kan het iemand van achttien niet kwalijk nemen dat de naam Cock Robin nu niet direct een a-ha gevoel oplevert. Vorige week nog was ik in een kroeg waar ik werd aangeschoten door een jonge deerne die biologisch gezien mijn dochter had kunnen zijn. Toen ik haar in de ogen keek, wist ik echter zeker dat ze dat niet was. “Mag ik u iets vragen?”, vroeg ze. Alleen al dat –u- zorgde ervoor dat ze mij kennelijk oud en ik haar in ieder geval erg jong inschatte. Ik streek over mijn goedmoedige hart en stemde toe in haar vraag. “Speelt u alleen muziek uit de jaren tachtig?” Ze had het begrepen. Aan haar intelligentie en opmerkingsgave lag het niet.
Ik bevestigde haar vermoeden en voelde medelijden. Zij kon het immers niet helpen dat de jaren tachtig al waren afgelopen voordat ze er bewust of onbewust kennis van had genomen. Dit was ongetwijfeld iemand die meer waarde hechtte aan het repertoire van Anouk, Lange Frans en/of Thomas Berge. Die hoek. Die de muziek uit de jaren tachtig hooguit herkende van opnieuw gebruikte cq gejatte licks en samples. Ze keek sip en ging voor ruggespraak naar haar vriendinnen, anderhalve meter verderop. Er volgde een heftige discussie. Een minuut later kwam ze terug. Of ze nog iets mochten vragen. Ook dat mocht.
“Weet u toevallig wanneer Elvis is overleden?”, vroeg ze. Ha! Trivia! Kennis waar je niets aan hebt, maar toch ergens ligt opgeslagen in je grijze massa. “16 augustus 1977”, zei ik met een glimlach. “Dus voor de jaren tachtig?”, vervolgde ze. Opnieuw bevestiging met een wonderbaarlijke conclusie: “Dus u speelt vanavond niet iets van Elvis Presley?” Fijn dat meiden van twintig goed kunnen rekenen plus niet uitsluitend geïnteresseerd blijken in Baas B en consorten. De teleurstelling was er niet minder om.

woensdag 16 september 2009

centraal station
uitgang west
ingang west

herinneringen
aan ons
maar wij halen
de tijd niet in

wat geweest is
is geweest
het leven wacht
op niemand

de trein is net weg
een half uur voor
de volgende

ik wacht
en dood de tijd
met het omzien

vrijdag 26 juni 2009

Verdomde Jackson


Ja, ik ben met hem opgegroeid. Ik bedoel dat hij niet bij mij in de buurt woonde, maar zoals Elvis de jaren vijftig bepaalde, The Beatles de jaren zestig en Abba de jaren zeventig, zo bepaalde Michael Jackson de jaren tachtig. Natuurlijk was ik geen fan, dat was niemand. Degenen die er wel ronduit voor uit durfden te komen, werden als losers genegeerd. Intussen dansten we wel met z’n allen op zijn Don’t Stop Till You Get Enough en bewonderden zijn flirt met rock in Beat It en Dirty Diana. Maar Michael is dood en ik voel me ineens jaren ouder.
Nu kwam ik als ranke jongeling toch al niet veel in discotheken. Ik weet niet waarom, maar misschien was het omdat Michael Jackson er vaker werd gedraaid dan mijn favoriete band Talk Talk. Maar door de videoclips –door Michael tot kunstvorm an sich verheven- kon je er niet omheen. Iedereen imiteerde zijn danspasjes en bewegingen. Ik geef grif toe dat ik in het bruine café dat ik vaak bezocht en waar Talk Talk overigens evenmin werd gedraaid, ooit indruk probeerde te maken op een meisje dat ik wel heel erg aardig vond. Ze had maar één minpunt. Ze was fan van Michael. Ik zag desalniettemin mijn kans schoon, draaide soepel om mijn as en greep, terwijl ik haar recht in de ogen keek, vol in mijn eigen kruis. Vijf seconden later realiseerde ik me dat ik het thuis, in de slaapkamer voor de spiegel, had moeten oefenen. Ik kromp ineen van de pijn. Terstond kreeg ik meer respect voor Michael, maar het mocht niet meer baten. Zwijgend stond mijn droomprinses op en moonwalkte het café uit. Met haar witte handschoentje zwaaide ze nog naar me. De vernedering was compleet. Verdomde Jackson.
Ergens waren rockers als ik blij dat Michael’s invloed na de jaren tachtig afnam. Hij omringde zich liever met aapjes en kinderen dan met muzikanten van enig kaliber. Het leek wel alsof hij een omgekeerd leven leidde. Vanaf zijn geboorte leek hij wel invloed op de muziek te hebben en als klein jochie brak hij de harten van velen over de hele wereld. Toen was hij volwassen. Tegen de tijd dat hij veertig was, werd hij kind. Een rijk kind, dat winkels leeg kocht, met kinderen speelde en een eigen speeltuin had. En als Michael met z’n voeten stampte, mocht hij eten wat hij wilde. Anderzijds was het jammer dat Michael Jackson nooit meer zo groot en goed werd als in de jaren tachtig. Maar dat kun je van kinderen misschien ook niet verwachten.

dinsdag 23 juni 2009

Vreemd

“Ga jij wel eens vreemd?” Ik bevond mij sinds lange tijd weer eens in een doodnormaal café in een klein stadje, ergens tussen Berkhout en Blokker. Tuurlijk, ontwikkelingen gaan tegenwoordig snel. Mijn mobiele telefoon, waarmee ik vier jaar geleden nog ‘oh’s’ en ‘ah’s’ ontlokte in de familiekringen, wordt door vrienden inmiddels afgedaan als een ‘bakelieten apparaat’. In ieder geval is het nog wel de ouderwetse kwaliteit, pareer ik dan met een jaloers oog naar fragiele, maar supersexy telefoontjes met beeldscherm en weet ik veel wat al niet meer. Ik wist echter niet dat omgangsvormen in het café en de brutaliteit van vrouwen aan zo’n duizelingwekkende verandering onderhevig was. In mijn beleving was de vrouw nog altijd het wild en de man de jager, die zijn jachtlust maar met moeite in toom kan houden.
Of ik wel eens vreemd ging. Het was een directe vraag, maar met veel dubbele bodems en daar houd ik niet zo van. Was het een uitnodiging om dadelijk met haar mee te gaan? Wilde ze weten wat ze met het oog op een eventueel aanstaand huwelijk tussen ons voor vlees in de kuip had? Was ze geïnteresseerd in mijn libido? Het was zaak voorzichtig te werk te gaan. Deze dame zag er aantrekkelijk genoeg uit om verder kennis mee te maken, ze deed ook al niet zuinig met het bier dat steeds weer in mijn glas werd geschonken en ze schurkte lekker tegen me aan. Ik moest tijd winnen om na te denken, maar dat viel niet mee met die drank. “Ik ga nooit vreemd, ik stel me eerst altijd voor”, putte ik uit het archief. “Ingrid”, stelde ze zich voor. Ik schoot direct in de lach. Dat was voorstelling genoeg.
Vroeger ging ik wel eens vreemd. Of die naam mocht het eigenlijk niet hebben, want ik wist niet eens dat ik verkering had, zoals dat toen heette. Ik had gezoend met een meisje in de achtertuin van haar ouderlijk huis en dat duurde maar kort, omdat haar astmatische moeder haar met een blaffende kuch duidelijk maakte dat ze naar binnen moest. Ik vond het al lang best, maar op haar had de zoenpartij kennelijk dermate veel indruk gemaakt dat we in haar ogen een stelletje waren. Ik wist van niks en zoende de zaterdag erop met ene Ingrid. Ik had me netjes aan haar voorgesteld. De dame van week één was des duivels. “Ik heb je net vanavond een brief geschreven en nu sta met haar te zoenen!”, huilde ze. Vreemd toch dat vrouwen gaan huilen als ze niet meer weten wat ze moeten doen. “Nou, stuur maar op”, zei ik nonchalant en nietsvermoedend. De huilbui werd er niet minder op. Ik was vreemdgegaan en nu was het uit tussen ons. Daar kon ik wel mee leven. Ik denk dat het haar minder goed is vergaan. Ze woont nu in Hengelo en is getrouwd met een technisch ingenieur of zo, dat zegt alles.
Ik nam een slok van mijn biertje en keek naar Ingrid. Ze zou het kunnen zijn en haar verleidingstechnieken waren in de loop der jaren in ieder geval niet gemoderniseerd. De tijden waren echter wel veranderd. Vreemdgaan schijnt tegenwoordig te mogen (‘Daar wordt je relatie rijker van’) maar de tijd had zich aan mij in omgekeerde volgorde voorgesteld. Zonder bevredigend antwoord te geven op Ingrids aanvankelijke vraag haalde ik met één teug mijn glas leeg en begon een zoektocht naar mijn jas. Ingrid, even afgeleid door een jonge adonis met een blad vol drank, ontdekte mij pas weer toen ik met mijn jas aan voor haar stond. “Ga je weg?”, vroeg ze retorisch. “Maar, waar ga je dan heen?” Alsof ik dakloos was en puur afhankelijk van haar sleutelbos. Ik zoende haar op de wang en zei dat ik naar Hengelo ging. Dat vond ze wel schattig en dat antwoord overtuigde mij in mijn beslissing.
Terwijl ik door de regen naar huis liep, voelde ik mij trots en groot. Ik had de zwaarste verleidingen doorstaan, was niet achter mijn lul aangelopen en zou straks, als ik mij in het echtelijk bed tegen mijn vriendin zou vlijen, voor mijn beslissing beloond worden. Nog geil van de passie zouden we in elkaars armen in slaap vallen en bij het ochtendgloren gewekt worden door een zingende buurman. Ja, het voelde goed en met mijn broek al half op mijn knieën kwam ik de trap op. Mijn vriendin sliep en werd even wakker van mijn dronken gestommel. Verwachtingsvol schurkte ik me tegen haar aan. “Was het leuk?”, vroeg ze. “Mwah. Ging wel. Ik miste je.” Ze zuchtte en het was even stil. “Je stinkt helemaal naar rook en drank”, mompelde ze half in haar slaap.

vrijdag 19 juni 2009

Boem

Haar parfum verraadde
een gewenst wild bestaan
in een wereld vol
potente mannen

Haar hakken dansten
ver boven de vloer
met springende kleuren
dalende rook

De godin zwaaide
haar ondergang tegemoet
Hartelijk welkom op
het koude beton

woensdag 27 mei 2009

Gezien?

Heeft u mij gezien?
Ik was uitgenodigd om een opname bij te wonen van het televisieprogramma Top 2000 A Gogo –ik schaam mij tegenwoordig nergens meer voor-, met Matthijs van Nieuwkerk, de alomtegenwoordige presentator. De uitnodiging ging uit van de Nederlandse Beatlesfanclub –ter illustratie van het vorige statement over schaamte- en samen met een tiental andere fans uit heel Nederland togen wij naar het MediaPark in Hilversum. The Beatles is een redelijk bekend bandje uit de jaren zestig en dat was de Beatlesfans, die ik tot dan slechts via de virtuele wereld kende, aan te zien. Ik voelde me ineens erg oud.
Na een kleine wachtbeurt in de foyer stond het café, dat in een studio was ingebouwd, voor ons open. Drank was in ieder geval ruim voorradig: om de sfeer van een gezellig café te creëren werd ons voortdurend een blad met alcoholische versnaperingen voorgehouden. Gratis en voor niks. Dat werd tanken en als rechtgeaard West-Fries kon ik mij niet onbetuigd laten. Het was druk in het café en ofschoon ik mij had voorgenomen me netjes te kleden en te gedragen, was het jasje al snel uit en stroopte ik mijn mouwen op. Het kon nog wel eens een heet middagje worden.
We vonden een zitplaats op het podium en met mijn vriendin aan de ene kant vond ik aan de andere kant de vrouw van een andere Beatlesfan op leeftijd. De dame had haar nette bloesje met broche aangedaan en was overduidelijk ’s morgens nog naar de kapper geweest. Je komt immers niet elke dag op televisie. Matthijs kwam quasi nonchalant het café inlopen en de vrouw naast mij werd bijkans al direct opgewonden. “Daar is ie!”, riep ze in haar vuist en ze stootte me aan. Ik deed net alsof ik Matthijs elke dag ontmoette en haalde mijn schouders op. Het cafébezoek werd welkom geheten en werd vooral gemaand nog iets te drinken om de feestvreugde verder te verhogen. Dat liet ik mij geen twee keer zeggen.
Matthijs deed aan de bar een quizje met Belinda Meuldijk en Daniel Lohues. De Skik-zanger is altijd goed voor een grap en tijdens het lachen schudde mijn glas bier dusdanig dat een paar spetters op de dure rok van de goedgekapte dame naast mij vielen. Ze zuchtte en sprak me bestraffend toe. Ik leek wel een kleine schooljongen en het moet gezegd, ik had sterk de neiging om me meer en meer zo te gaan gedragen. Na de quiz volgden enkele beeldfragmenten op het scherm achter ons. De dame zong luid mee met lang vergeten nummers als Please Release Me van Engelbert Humperdinck (wie kent hem nog?). Ik vroeg haar of ze op dat nummer voor het eerst had geneukt. Ze gaf geen antwoord.
Daarna kwam Matthijs vlak voor onze neus zitten om een interview te doen met de grijzende Nits-zanger Henk Hofstede. Die stak een pleidooi af voor The Who en in mijn gedeelde enthousiasme verdween opnieuw enige drank op de dure rok van Please Release Me naast me. “Wat ben je aan het morsen!”, beet ze me toe. Niet door ons, maar de opname met Henk voor onze neuzen moest over. Matthijs draaide zich even naar ons om en keek me glimlachend aan. Ik proostte naar hem en hij, bij gebrek aan een glas, stak zijn duim op. Dat ervoer ik als een aanmoediging en persoonlijke goedkeuring.
Na het interview met Henk verliet een oudere, voormalig goedgekapte dame huilend het café. Op het podium zaten we ineens een stuk ruimer.

Schoon

Jarenlang ging ik tijdens carnaval door het leven als kabouter of nar. Hoewel ik begreep dat het de bedoeling was er zo idioot mogelijk bij te lopen, voelde ik me steevast doodongelukkig in deze uitdossingen. Het ontwikkelde een diepgewortelde antipathie tegen alles wat met carnaval te maken heeft. Gelukkig woon ik in een deel van het land waar het feest nu niet bepaald te boek staat als een groots festijn. Er zijn dorpen waar een aardige optocht wordt gehouden en hier en daar waagt een cafébaas zich aan een carnavalsprogramma. Alleen echte die-hards gaan daar heen volgens mij, maar ik ben er zelf al jaren niet meer geweest, dus misschien zit ik er helemaal naast.
Mijn liefde voor het carnavalsfeest werd er niet groter op toen ik als ranke jongeling op het feest in de oude schouwburg in Hoorn terechtkwam. Waarschijnlijk onder valse voorwendselen meegelokt door een meisje. Zij zag mij kennelijk wel zitten en hoewel dat gevoel niet geheel wederzijds was, besloot ik het er toch op te wagen. Er mocht wel weer eens gezoend worden. “Maar wat ik moet ik dan aan?”, vroeg ik haar. “Nou, gewoon. Een boerenkiel ofzo”, zei ze. Nu heb ik zelfs op oude foto’s zelden een boer in zo’n kiel gezien en het exemplaar dat ik in de feestwinkel kocht leek daar zelfs in de verste verte niet op. Eenmaal in ’t Park bleek dat echter geen hol uit te maken. Bijna iedereen had zo’n ding aan als ik, sommige compleet met parkeerhaven voor glazen bier. Het verbaasde me dat de organisatie van het feest een prijs voor het leukste kostuum had uitgeloofd.
In de catacomben kwam ik mijn goede vriend Jip tegen. Hij was er om dezelfde reden als ik: er mocht wel weer eens gezoend worden en hij had zowaar iemand op het oog. Ze was er ook nog, dat was een voordeel. We bespraken onze individuele gevallen en lachten elkaar uit bij het noemen van de naam van onze aanstaande wederhelft voor het eind van de avond. Ik stelde voor om het eerst maar eens stevig op een zuipen te zetten en ik wist dat Jip daar direct voor in was. Hij hield nogal van baco’s en om niet lullig te doen en budgettair op hetzelfde niveau te blijven, deed ik mee. De baco’s smaakten hoe langer hoe meer naar cola, maar dat kan ook aan ons gelegen hebben. Voordat we onze afspraken voor na het carnaval waren nagekomen, belandden we na een paar uur op het toilet. Daar zagen we de baco’s sneller terug dan ons lief was. Mijn boerenkieltje was zichzelf niet meer.
Er werd die avond, om uiteenlopende redenen, niet meer gezoend. Ook niet door Jip en om dezelfde reden. Kotsende mannen zijn een gruwel voor vrouwen die van plan zijn om te tongzoenen. Eerlijk gezegd kon ik er niet mee zitten en ik was blij dat ik in de frisse buitenlucht stond. Onderweg naar huis heb ik het boerenkieltje met de resten van een avondje carnaval in een vuilnisbak gegooid. Schoon, hoewel met een zwaar hoofd, fietste ik naar huis.

Winterwonderland

Januari is de wintermaand bij uitstek. Nu hou ik zelf helemaal niet van kou en wintersport is dan ook niet aan mij besteed. Gedoe met ski’s in hoge bergen lijkt mij niets. Sterker nog, zelfs het oer-Hollandse schaatsen laat ik liever voorbijgaan. Ik heb ze wel liggen, op zolder onder een flinke laag stof. Dat komt omdat ik ooit een vriendinnetje had dat wel erg van schaatsen hield. En ik vrijde graag en veel met haar, dus moest ik ook schaatsen. Want elke gelegenheid kon er goed voor zijn.
Op een mooie middag in januari had ze besloten dat we samen een stuk konden gaan schaatsen ergens bij Avenhorn. Daarna had ze een leuke verrassing voor me, zei ze. Haar ogen glommen en ik wist genoeg. Leuk of niet, er moest geschaatst worden. Ik stelde me zowaar sportief op, haalde alles wat maar warm was uit de kast en deed net of ik het leuk vond. Ik viel echter al snel door de mand. Mijn schaatstechniek was niet van dien aard dat ik ook maar bij haar in de buurt kon blijven en stuntelend voelde ik mijn voeten en hielen protesteren onder het onnatuurlijke gedoe. Ze wachtte lief op me, maar een blik op haar ongeduldige gemoed deed me zeggen dat ze maar lekker moest gaan schaatsen. Ik zou wel komen.
En ik kwam, gestuwd door het grote verlangen. Ik voltooide mijn ronde en schaatste er de laatste honderd meter vrolijk op los. Schijn bedroog. ‘Je duurde lang’, zei ze droog. ‘Mwah, wat problemen met mijn veters’, loog ik. ‘Zullen we nog een stuk?’, blufte ik. Gelukkig doorzag ze dat niet. Het eerste deel van mijn beloofde verrassing bestond uit een fijne doorzakpartij in het lokale lokaal. Dat was meer naar mijn zin. Ik liet mij de glühwein goed smaken en kreeg er warempel lol in. Zij ook en haar ogen begonnen weer te glimmen. Deel twee van de verrassing kon niet meer stuk, dat had ik wel in de gaten.
Vrieskou en glühwein is een slaapverwekkende combinatie. Mijn voeten tintelden haar trap omhoog, mijn oren suisden en mijn benen trokken bij elke beweging. ‘Wacht hier maar even’, zei ze met een kus en verliet met een geheimzinnige blik de slaapkamer. Ik ging liggen op het bed, in afwachting van veel moois. De volgende morgen werd ik wakker op de plek waar ik in slaap was gevallen. Ik kon mijn benen bijna niet bewegen en mijn rug voelde als lood. Naast me lag een briefje. ‘Ben nog even schaatsen’, stond er op. Ik kreunde. Mijn maag draaide zich om bij de gedachte aan haar zwierige schaatsbewegingen, inclusief verrassing achteraf. Ik zette de tv aan. Het weerbericht meldde nog meer vorst.