Jarenlang ging ik tijdens carnaval door het leven als kabouter of nar. Hoewel ik begreep dat het de bedoeling was er zo idioot mogelijk bij te lopen, voelde ik me steevast doodongelukkig in deze uitdossingen. Het ontwikkelde een diepgewortelde antipathie tegen alles wat met carnaval te maken heeft. Gelukkig woon ik in een deel van het land waar het feest nu niet bepaald te boek staat als een groots festijn. Er zijn dorpen waar een aardige optocht wordt gehouden en hier en daar waagt een cafébaas zich aan een carnavalsprogramma. Alleen echte die-hards gaan daar heen volgens mij, maar ik ben er zelf al jaren niet meer geweest, dus misschien zit ik er helemaal naast.
Mijn liefde voor het carnavalsfeest werd er niet groter op toen ik als ranke jongeling op het feest in de oude schouwburg in Hoorn terechtkwam. Waarschijnlijk onder valse voorwendselen meegelokt door een meisje. Zij zag mij kennelijk wel zitten en hoewel dat gevoel niet geheel wederzijds was, besloot ik het er toch op te wagen. Er mocht wel weer eens gezoend worden. “Maar wat ik moet ik dan aan?”, vroeg ik haar. “Nou, gewoon. Een boerenkiel ofzo”, zei ze. Nu heb ik zelfs op oude foto’s zelden een boer in zo’n kiel gezien en het exemplaar dat ik in de feestwinkel kocht leek daar zelfs in de verste verte niet op. Eenmaal in ’t Park bleek dat echter geen hol uit te maken. Bijna iedereen had zo’n ding aan als ik, sommige compleet met parkeerhaven voor glazen bier. Het verbaasde me dat de organisatie van het feest een prijs voor het leukste kostuum had uitgeloofd.
In de catacomben kwam ik mijn goede vriend Jip tegen. Hij was er om dezelfde reden als ik: er mocht wel weer eens gezoend worden en hij had zowaar iemand op het oog. Ze was er ook nog, dat was een voordeel. We bespraken onze individuele gevallen en lachten elkaar uit bij het noemen van de naam van onze aanstaande wederhelft voor het eind van de avond. Ik stelde voor om het eerst maar eens stevig op een zuipen te zetten en ik wist dat Jip daar direct voor in was. Hij hield nogal van baco’s en om niet lullig te doen en budgettair op hetzelfde niveau te blijven, deed ik mee. De baco’s smaakten hoe langer hoe meer naar cola, maar dat kan ook aan ons gelegen hebben. Voordat we onze afspraken voor na het carnaval waren nagekomen, belandden we na een paar uur op het toilet. Daar zagen we de baco’s sneller terug dan ons lief was. Mijn boerenkieltje was zichzelf niet meer.
Er werd die avond, om uiteenlopende redenen, niet meer gezoend. Ook niet door Jip en om dezelfde reden. Kotsende mannen zijn een gruwel voor vrouwen die van plan zijn om te tongzoenen. Eerlijk gezegd kon ik er niet mee zitten en ik was blij dat ik in de frisse buitenlucht stond. Onderweg naar huis heb ik het boerenkieltje met de resten van een avondje carnaval in een vuilnisbak gegooid. Schoon, hoewel met een zwaar hoofd, fietste ik naar huis.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten