vrijdag 14 december 2012
Onbevlekte ontvangenis
Het is december en daarmee is de onvervalste schnabbeltijd aangebroken. Met het witwassen van grote hoeveelheden euro’s is het dit jaar helemaal schering en inslag. Columnisten, pianisten, clowns en andere grappenmakers varen er wel bij. Altijd leuk toch, een kerstspeech verzorgd door een scherpzinnige schrijver? Ik ben dit jaar al door verschillende directeuren benaderd voor zo’n rede voor het voltallige personeel. En of ik daarbij verkleed kan gaan als kerstman. De wonderen zijn de wereld nog niet uit.
Ik kan het wel, maar ik wil het niet. Jaren geleden, toen mijn carrière als columnist nog duidelijk van de grond moest komen, heb ik het wel eens gedaan. Ik was uitgenodigd bij een niet nader te noemen bedrijf om daar als kerstengeltje rond te dartelen en her en der wat kwinkslagen uit te delen. Mijn postuur was nog van dat van een ranke jongeling, nog niet aangetast door overdadige lunches en relatiegeschenken van buitenproportionele afmetingen. Alles aftrekbaar natuurlijk. Als engeltje kon ik dus wel degelijk redelijk door de bocht. Toen ik in mijn gevleugelde pak de parkeerplaats van het ongenoemde bedrijf opreed en pardoes mijn oude Opeltje op de plek van de directeur-grootaandeelhouder plantte, had ik moeten weten dat dit soort klussen niet aan mij is besteed. Op de snelweg was ik al staande gehouden door een Porsche van de Rijkspolitie. De mannen van stavast hadden me, luid lachend, gevraagd of ik altijd zo over de snelweg vloog. Dat kon nog een leuke dag worden.
Bij de receptie van het bedrijf zat een dik chagrijnig wijf. Ik kan er geen andere benaming voor vinden. Het vermoeden dat mijn vrolijke uitdossing haar aan de kerstviering zou herinneren bleek ongegrond. ‘Heeft u een afspraak?’, vroeg ze bars. ‘Jazeker. Met de hoogste baas. De naam is Gabriël.’ ‘Gabriël hoe nog meer?’, zuchtte ze. ‘Alleen Gabriël. Dan weet hij het wel’, blufte ik. Ze belde. Intussen keek ze me over haar halve brilletje heen aan. Het was gelukkig in orde. Ik werd verwacht en werd onbevlekt door de directeur ontvangen. De man was in een opperbeste stemming. Mijn vleugels begonnen te jeuken.
Een half uur later stond ik in de overvolle kantine en liet me bevallig door de mannen in m’n billen knijpen. De grappen waren niet van de lucht. ‘Vlieg ‘es een eindje.’ ‘Hoe doen jullie dat met die schapen?’ en meer van dat werk. De dikke receptioniste zat er ook. ‘Vrees niet’, sprak ik haar plechtig toe. ‘Ik ben de engel Gabriël.’ ‘Dat weet ik’, antwoordde ze chagrijnig. ‘Ik breng je een blijde boodschap. Je gaat een kind krijgen.’ De zaal stond op z’n kop. De directeur was in zijn nopjes. Het feest was compleet toen ik een heuse ezel met de kerstpakketten de zaal in leidde.
Met een fles Beaujolais en vijftien euro in mijn handen (‘Dat zit zo wel goed zeker?’, zei de directeur terwijl hij het stiekem in m’n handen drukte) stond ik een half uur later weer op de parkeerplaats. Via weggetjes binnendoor reed ik in het donker terug naar huis. Binnen kleedde ik me zonder licht uit, ontkurkte de fles en zette het op een zuipen. Twee uur later was ik ziek. Het schnabbelcircuit van december: het is niets voor mij. Kerst- en Nieuwjaarsrecepties sla ik liever over. Desalniettemin wens ik u een prettige kerst en dito nieuwjaar toe. Pas wel op voor de dikke receptioniste. Ze wil nog altijd Maria zijn.
dinsdag 6 november 2012
Zwembroek
Afgelopen maand speelde ik met mijn band The Very 80’s op een plein in Hoorn. U was er misschien niet, maar dat doet nu niet meer ter zake. Gelukkig stond ik er niet helemaal alleen. Dj Dennis was er en twee zangers. Bandzangers, zeiden we voorheen, maar er komt tegenwoordig waarschijnlijk geen band meer aan te pas. Er zijn er veel van. Het genre is met mensen als André Hazes en René Froger misschien nog populairder geworden. Bandje met muziek in de cassetterecorder, microfoon in de hand en meezingen maar. Cd’tje, minidiscje, mp3’tje, wat dan ook: het principe is hetzelfde gebleven. Wat is veranderd is dat deze zangers (en –essen) vroeger werden verbannen naar louche buurthuizen en besloten feesten, maar tegenwoordig treden ze veel in het openbaar op. Dus ook op een plein in Hoorn.
We hadden een openingetje verzorgd en zanger Brian Broersen stond al te trappelen. Ik herkende hem eerst niet eens: hij zag er uit als een gewone jongen en dat was ie hoogstwaarschijnlijk ook. Gewoon een jongen uit Grootebroek. Niks mis mee. Ik schudde zijn hand en wenste hem succes. Niet dat ik van zijn repertoire houd, maar dat wist ik al van tevoren. Brian heeft de pech dat hij niet in Volendam is geboren, hoewel daar –zie George Baker, die ook gewoon uit Hoorn komt maar de wereld tegenwoordig iets anders wil laten geloven- wel een mouw aan te passen valt. Jammer ook dat Brian nog niet voor een nietszeggende reality soap of een bus- of boottochtje door Spanje is gevraagd. Of voor een commercial waarbij hij in een kanariegele zwembroek over een warm strand paradeert. Maar misschien juist wel daarom kon ik begrip opbrengen voor Brian. Hij zong en hij zong goed. Waarschijnlijk beter dan de gemiddelde bandzanger in Nederland en ja, laat ik maar eerlijk zijn, misschien zelfs wel beter dan ik. Na zijn optreden voor een matig gevuld pleintje reed zijn vriendin de auto voor. Brian verhuisde een kinderwagen naar de achterbak, stapte in, zwaaide nog even en vertrok.
Een uur later arriveerde een landelijk bekende zanger in een auto met geblindeerde ramen. Ik kon me eigenlijk geen origineel nummer van hem voor de geest halen, maar dat maakte kennelijk niet uit. Het plein was inmiddels redelijk volgestroomd met mensen die maar één doel hadden. Eerst even luisteren en daarna en masse op de foto met Dries. Dries Roelvink. Bekend geworden door, inderdaad, een reality soap en een commercial met een knalgele zwembroek. Dries stapte uit, schoof glimlachend op het podium mijn biertje aan de kant, liet zijn strakgesneden overhemd goed uitkomen en zong. Niet dat ik van zijn repertoire houd, maar dat wist ik al van tevoren. Ieder zijn meug. Dries zong misschien niet eens briljant, maar zijn roem was hem toch al vooruit gesneld. Na afloop ging hij uitgebreid met iedereen, jong en oud maar vooral oud, op de foto en stapte daarna in zijn auto. Geen kinderwagen te bekennen. Hoewel The Very 80’s nog gingen spelen, stroomde het plein bijkans leeg.
Misschien wordt het toch eens tijd voor een gele zwembroek.
dinsdag 4 september 2012
Sugar Baby Love
Franse campings zijn een noodzakelijk kwaad. Ik vind Frankrijk een prachtig land om vakantie te vieren en aangezien ik bovendien gesteld ben op een goedkoop onderdak, is de combinatie van de Franse camping de eerst aangewezen mogelijkheid. Nu moet ik toegeven dat de campings allengs beter worden, zeker als je, zoals ik, gedwongen wordt om exemplaren met meer dan één ster uit te kiezen. Dit jaar belandde ik op een camping in het Bretonse land, inclusief speelhal annex bar, waar met name de Franse gasten zich graag ’s avonds lieten zien. Dat stond me wel aan. Als Nederlander is mijn Frans niet om over naar huis te schrijven en dan word ik al gauw neergezet als de man die niet meer kan produceren dan ‘bonjour’, ‘merci’ en ‘au revoir’. Ik laat dat graag zo. In het toiletgebouw, dat mede diende als ontmoetingsplek der campinggasten, was een enkel hoofdknikje als groet mijn deel.
De campingbaas had, geheel in de stijl van de voorgaande jaren, gemeend een karaoke avond te moeten organiseren. Mijn kinderen drongen aan op mijn deelname en met de nodige aarzeling had ik de bar opgezocht. Daar stond de campingbaas zelf te zingen, bij gebrek aan deelname van het in groten getale aanwezige publiek. Er werd niet geapplaudisseerd. Na elk verknald nummer vroeg de campingbaas aan zijn publiek wie in vredesnaam ook eens iets wilde zingen op zijn pas aangeschafte karaokeset, maar een algemene stoïcijnse blik was zijn deel. Daarop maakte hij zelf weer een nieuwe keuze uit de enorme hoeveelheid Franstalige nummers, in een ultieme poging de stemming er nog maar eens in te houden. Het was niet om aan te horen. Ik nam tamelijk achteloos de multomap met beschikbare karaokenummers er maar eens bij.
De nieuwe karaokeset beschikte over zo’n 55 bijpassende cd’s, waarvan 52 met Franse hits uit lang vervlogen tijden die zelfs bij mij geen bellen deden rinkelen. Vervolgens stuitte ik zowaar op een cd met Nederlandse nummers van het kaliber Corry Konings en dan nog twee met ‘greatest hits’, maar daar werd ik ook al niet echt blij van. Om de bedenkelijke en voortdurende serie van de campingbaas te doorbreken, besloot ik me dan maar te wagen aan Sugar Baby Love van The Rubettes. De campingbaas keek me dankbaar aan. Door de slechte microfoon produceerde ik een, volgens mij, acceptabele uitvoering van het nummer, compleet met in falsetto gezongen delen. Na afloop applaudisseerde het publiek luid en waren vele ‘Bravo’s’ mijn deel. Ik glimlachte minzaam en ontving de schouderklopjes gelaten. De rest van de avond was ik ‘Monsieur Sugababalov’. De campingbaas zette een cd op en het werd alsnog laat.
De volgende morgen zat ik al op tijd in het toiletgebouw om de opgebouwde behoefte sinds de vorige avond kwijt te raken. Ik hoorde dat iemand het gebouw binnenkwam. Hij floot. Hij floot Sugar Baby Love en opende de deur van het toilet naast mij. Ik besloot om nog even te blijven zitten.
vrijdag 15 juni 2012
Jongens waren we, maar aardige jongens
Hoewel het einde voor veel muzikanten altijd onduidelijk is, of ze nou stoppen met hun leven of met de muziek, een begin is er altijd. Mijn ouders komen beiden uit een muzikaal gezin en vonden dat ik dat eveneens in mijn genen had. Ze vroegen me dus regelmatig of ik een muziekinstrument wilde leren spelen. Ik wilde een drumstel, maar een drumstel in huis, dat was te veel van het goede. Anders hoefde ik niks. Nadat dit spel zich enige jaren had voortgesleept, vroeg mijn moeder wat ik, als ik geen drumstel zou krijgen, dan zou willen. “Dan maar een gitaar”, zei ik en toen ik de volgende dag een gitaar in mijn handen had, begreep ik dat ik erin was gestonken en het drumstel voorgoed aan mijn neus voorbij had zien gaan.
Vier jaar later speelde ik in mijn allereerste bandje, luisterend naar de onmogelijke naam Tryall. We speelden rock ’n roll, of iets wat daar op leek, schreven zelf liedjes die we erg goed vonden en geloofden dat we historie zouden schrijven en dat de wereld op ons zat te wachten. Alleen wist de wereld dat zelf nog niet, maar dat was een kwestie van tijd. Na een paar weken repeteren vonden we dat de wereld er klaar voor was en bedachten we dat er een optreden moest komen. Een van ons had gehoord dat in ’t Kroegie in Hoorn wel eens een bandje speelde en zo gingen wij op een doordeweekse avond naar het betreffende café. De toenmalige eigenaar Piet luisterde naar de demo en gromde wat. Hij zei dat ie het niet fantastisch vond maar dat we het wel mochten proberen. “Wat moet het kosten, jongens?”, vroeg hij en zijn blik verraadde een ongehoorde zuinigheid. We waren met z’n vieren, een geeltje de man (“da’s toch mooi verdiend!”) bracht de totaalprijs op honderd gulden. Piet sputterde nog even tegen maar gaf toen toch toe. Onze totale rijkdom was nog slechts een kwestie van tijd.
Drie weken later hadden we onze winkelwagens en boodschappentassen volgeladen en stelden we onze rotzooi op op het kleine podium, in het geval van ’t Kroegie was dat toen nog een kuil. De halve school en de hele familie was uitgenodigd, we hadden zelf de stad volgeplakt met onze eigengemaakte postertjes en de pers werd overladen met persberichten, foto’s en aanbiedingen voor interviews waar, vreemd genoeg, niet op in werd gegaan. Het maakte niets uit, want het kleine café barstte bij letterlijk uit z’n voegen en daar was het ons om te doen geweest. Vanaf het ‘podium’ zagen wij slechts opdringerige buiken die voor onze ogen steeds meer uitpuilden. We begonnen in de goot.
Een half uur later hadden we in een sneltreinvaart ons hele repertoire doorgewerkt en keken tevreden in het rond. Piet keek niet ontevreden en na een kwartier zei hij dat we wel weer mochten beginnen. Onze protesten dat we al klaar waren werden simpel weggelachen met de mededeling dat we dan maar weer van voor af aan moesten beginnen. Zo speelden we op één avond viermaal ons hele repertoire en ik geloof niet dat er iemand is die het opgevallen is. De kroeg bleef vol, Piet draaide op een doorsnee woensdagavond een topavond en aan het eind van de rit kregen we nog een geeltje extra ook.
Enkele weken geleden kwam ik Piet tegen op een feest in Amsterdam. Hij kon zich het geval Tryall goed herinneren, zei dat ie het meteen al geweldig had gevonden en dat alle nummers die we zelf maakten en op een bandje hadden gezet, stuk voor stuk hits waren. Hij vertelde me dat hij de demo nog altijd had en ‘m regelmatig draaide. “Je zou er iets mee moeten doen”, voegde hij er nog aan toe. Piet zag er goed uit. Gebruind. Mooie jonge vriendin. Paar huisjes in de binnenstad. Maar ik gunde het hem. Dat hij op die avond is binnengelopen neem ik hem niet kwalijk. En die belachelijk lage prijs voor een optreden ook niet. Integendeel. Voor een avond lag de wereld aan onze voeten en Piet had dat mogelijk gemaakt. Ik bood hem een biertje aan. Hij bood aan te betalen. Dat sloeg ik niet af.
dinsdag 22 mei 2012
Gorilla in de mist
Zanger Duwes de Wolff van The Stagger III verwelkomde mij hoogstpersoonlijk met een hand en de al dan niet gemeende zin: “Leuk dat je er bent.” In een eerdere ontmoeting had hij mij beloofd een recensie-exemplaar van de dvd van de film ‘The Rise And Fall Of Duwes de Wolff’ te sturen, maar omdat die belofte vooralsnog niet was vervuld en de film toch in het Hoornse Filmhuis draaide, besloot ik dan maar zelf te gaan kijken naar het vermeende spektakel. In de foyer ontmoette ik veel bekenden in een kleurig gezelschap: dat wil zeggen gezichten die ik mij uit een vorige generatie kon herinneren en die meestal net als het mijne aan gewicht hadden gewonnen. De beroemde gitarist die als cameo in de film meespeelde. En natuurlijk mijn gezelschap dat geheel toevallig uit vier dames en een verder onzichtbaar heerschap bestond. Voorwaar een bonte stoet.
In de zaal bleek dat het grootste deel van het publiek de film al minstens een keer had gezien. Opmerkingen als ‘nu komt…’ waren niet van de lucht. Tussendoor verlieten mensen de zaal om -paradoxaal genoeg- gezien te worden, het toilet te bezoeken en met een verse pijp de bioscoopzaal weer te betreden. Ik bleef zitten, liet af en toe een bulderende lach horen als iedereen stil was en onderhield me met mijn chaperonnes. Intussen dwaalden mijn gedachten af naar een van mijn eerste bioscoopbezoeken.
Het moet ergens in het midden van de jaren tachtig zijn geweest toen ik met een kersverse vriendin naar de bioscoop ging. Nu had Hoorn destijds al geen bloeiende filmscene, maar toch waren er al gauw drie zalen meer dan tegenwoordig. De Victoria aan het Grote Noord was ons doel. Hoewel de keuze voor de film achteraf gezien eenvoudig was, stonden we samen voor de vitrine behoorlijk te twijfelen. In zaal 1 draaide Top Gun met Tom Cruise en Kelly McGillis. Zaal 2 vertoonde een film met een titel die ik vergeten ben, maar ging over een stel blanken dat in donker Afrika op zoek gaat naar kannibalen en verdomd als het niet waar is, zelf het slachtoffer wordt. We kozen voor de film in zaal 2. Mijn hand van films kiezen is toch al nooit een gelukkige geweest.
Al gauw zocht vriendin in het donker naar mijn hand. Om in te knijpen, dacht ik, maar langzaam leidde ze mijn hand naar haar kruis. Ik schrok. Zo had ik nog nooit een film bekeken. De blanken kapten met grote machetes door het oerwoud en stonden ineens oog in oog met gorilla. Mijn vriendinnetje begon langzaam te kreunen terwijl ze met mijn vingers als buffer met haar hand over haar broekje aaide. Terwijl de gorilla luid trommelend op zijn borst liet zien wie de sterkste van het gezelschap was, kwam ze gesmoord klaar. In de pauze haalde ik twee flesjes cola en paprika chips. Ze glimlachte. “Jij straks”, zei ze.
Duwes kwam na afloop hoogstpersoonlijk vragen wat ik ervan had gevonden, van de film. “Ik heb me prima vermaakt”, zei ik naar waarheid. “Vooral het deel na de pauze vond ik goed.” “Er was geen pauze”, zei Duwes. “Maar even goed bedankt voor het compliment.”
vrijdag 11 mei 2012
Zakgeld
Mannen en vrouwen zijn niet altijd even lovend over elkaar. Zeker niet als ze met elkaar getrouwd zijn en al helemaal niet in een café. Mijn stapmaat Koos is daar het vleesgeworden voorbeeld van. Onophoudelijk foetert hij op zijn vrouw en vooral (of eigenlijk alleen) als ze er niet bij is. Lou en ik, zijn vrienden in de kroeg, kunnen de verhalen wel uittekenen. “Weet je wat is?”, ging Lou op Koos’ tirade in, “vrouwen willen altijd meer. Als je ze een oorbel geeft, willen ze er twee. Als ze een man hebben, willen ze een minnaar. Als je zegt dat je verliefd bent, willen ze horen dat je van ze houdt. Het is nooit genoeg.” “Zeg nooit dat je van haar houdt”, peinsde Koos. “Dat moet je nooit zeggen. Want dan ben je verkocht. Sinds ik dat heb gezegd word ik regelrecht geterroriseerd door mijn eigen vrouw. Ik moet mijn maandsalaris inleveren en krijg zakgeld. Van mijn eigen vrouw.” Hij zweeg. Wij allemaal.
De stemming veranderde pardoes toen een groepje vrolijke dames binnenkwam. Getooid in de nieuwste lentekleuren en met een zonnig humeurtje. Blonde paardenstaart en hakken: zoals Koos het graag ziet. Ik zag ‘m opfleuren. De dames nestelden zich rond een tafeltje. “Jullie ook nog een biertje?”, vroeg Koos. Na onze bevestiging liep hij met een kleine omweg naar de dames en zei plompverloren: “Goedenavond. Mag ik uw bestelling opnemen?” De dames keken verrast op. “Eindelijk een nette, vriendelijke man”, maakte een van de dames onze Koos een compliment. We zagen hem groeien. “Een drankje van het huis”, hoorden we hem zeggen toen hij bestelling van de dames afleverde. Met een grote grijns zette hij de biertjes voor onze neus. “Daar gaat je zakgeld”, zei ik tegen Koos. Maar dat kon hem niets schelen, zei hij. Het was bijna weer zondag.
De dames aan het tafel bleven geïnteresseerd in Koos met name en luisterden aandachtig. “Wanneer was de laatste keer dat je je vrouw meer gaf dan ze vroeg?”, wilde ik weten. “En dan bedoelt hij natuurlijk niet die zweepslagen”, voegde Lou er aan toe. Wij lachten ons rot, maar Koos dacht intussen serieus na. “Toen ze dertig werd, heb ik haar dertig keer laten klaarkomen. Nou ja, ik kwam tot tien en toen vond ze het wel genoeg”, zei hij met glimmende ogen. Aan het damestafeltje werd het stil. Er werd hoorbaar geslikt. Toen zei Lou: “En hoe lang heb je daar over gedaan? Vier weken of vijf weken?” We moesten weer onbedaarlijk lachen. Toen we de tranen uit onze ogen hadden geveegd, stond er een paardenstaart naast Koos en legde een hand op zijn schouder. Het was meteen stil.
“Ik ben vandaag jarig”, zei ze. “Oh ja?”, stamelde Koos, ineens onzeker. “Enne, hoeveel jaar ben je geworden?” Daar had ze op gewacht. “Negen”, zei ze en dat was in ieder geval niet waar. “Goh”, zei Koos. “Dan ben je wel groot voor je leeftijd.” Hij probeerde te lachen en loerde naar haar borsten. Dat merkte ze. “Maar weet je?”, zei ze, “ik heb tegen mijn vriendje gezegd dat ik tien ben geworden.” Nu lachte ik als enige. Koos haalde adem. Hij zocht een uitweg. “Eh, nog wat drinken?”, was het beste dat hij kon verzinnen. Paardenstaart gaf hem een verjaardagskus en liep toen naar het grijnsende groepje vriendinnen. Toen vroeg Koos: “Kan ik van jullie wat geld lenen? Mijn zakgeld is op.”
Buik
Een vriendin van vroeger belde me op. Ze woont af en toe op een onvindbare etage in de hoofdstad en als ze daar niet is, bivakkeert ze ergens in het buitenland. Haar kennis van andere culturen is dan ook navenant en graag pik ik daar, als zogenaamde wereldwijze columnist, een graantje van mee. Ze vond dat we elkaar weer eens moesten zien en daar had ze groot gelijk in. Vrouwen van dit kaliber moet je namelijk altijd gelijk geven. Omdat ze bovendien wel van een tikje sensatie houdt, spraken we af in een restaurant waar eten geserveerd werd uit de tijd van de Egyptische farao’s. Dat wil zeggen: eten bereid volgens de recepten van toen. Dat was nog voordat de islam naar Egypte kwam.
Een tikje modernisme zat er natuurlijk wel in. De ober had weliswaar een werkelijk belachelijk Egyptisch pakje aangetrokken, maar had aan zijn voeten gewoon rubberen instappers. Niks geen teenslippers of blote voeten. Hij bracht ons een Zuid-Afrikaanse wijn en de avond kon beginnen. Belangrijk voor de keuze voor dit restaurant was de speciale attractie van deze avond. Er zou een heuse buikdanseres optreden en als jongen uit de provincie, op bezoek in de grote stad, zou dat ongetwijfeld een hoogtepunt worden. We aten, dronken, namen de toestand in de wereld voor lief en schakelden juist een tandje door naar ons persoonlijk gevoelsleven, toen de buikdanseres opkwam.
Vanuit het 20-ste eeuwse elektronische keyboardje, waaruit al de hele avond Hollandse meezingers in een Egyptisch arrangement hadden geklonken, kwamen ineens spannende, opzwepende ritmes. Op televisie had ik ooit wel eens een buikdanseres gezien. Ze heette Jolanda, Jomanda of Jonina of zo, en was een betoverende Oosterse schoonheid die je, ondanks een vervaarlijk kronkelende buik, met een ijzeren glimlach strak aan bleef kijken. Dat was nog eens wat anders dan de meiden in de Houten Herberg bijvoorbeeld, die met hun stevige laarzen en spijkerbroeken te werk gingen. Het keyboardje maakte een roffelend geluid en kondigde daarmee de komst van de Jonina van deze avond aan.
Mijn verheugnis sloeg in eerste instantie om in een glimlach. De buikdanseres bleek een stevig uit de kluiten gewassen Hollandse met alles erop en eraan. Haar kleding liet weinig te raden over en paste maar net om haar heupen en borsten. Haar gezicht was niet echt knap, maar verraadde wel een sympathieke ziel. Maar het was geen Jonina, zeker niet. Ja, ze kon wel dansen met haar buik. Best goed zelfs, als ik het als leek moet zeggen. Met enige flair danste ze langs de tafels en stal hier en daar een blik: een Hollandse schone in Oosterse vermomming. Voor de grote etalage had zich buiten een drietal Nederlanders van Noord-Afrikaanse afkomst verzameld. Met hun Unox-mutsen diep over hun oren getrokken keken ze ademloos naar de demonstratie van lichamelijk tumult. Dit was nog eens een cultuuruitwisseling!
Even leek het of John Lennon en alle andere non-profeten gelijk hadden gekregen, dat er geen landen meer bestonden, geen religies. Het moment duurde een trilling van een buikspiertje, het ophalen van een snotneus. Toen was het voorbij. De etalage werd weer leeg en de buikdanseres kwam tien minuten later in spijkerbroek en cowboylaarzen langs ons tafeltje gelopen. Daar was de fles inmiddels leeg.
Abonneren op:
Posts (Atom)