vrijdag 11 mei 2012
Zakgeld
Mannen en vrouwen zijn niet altijd even lovend over elkaar. Zeker niet als ze met elkaar getrouwd zijn en al helemaal niet in een café. Mijn stapmaat Koos is daar het vleesgeworden voorbeeld van. Onophoudelijk foetert hij op zijn vrouw en vooral (of eigenlijk alleen) als ze er niet bij is. Lou en ik, zijn vrienden in de kroeg, kunnen de verhalen wel uittekenen. “Weet je wat is?”, ging Lou op Koos’ tirade in, “vrouwen willen altijd meer. Als je ze een oorbel geeft, willen ze er twee. Als ze een man hebben, willen ze een minnaar. Als je zegt dat je verliefd bent, willen ze horen dat je van ze houdt. Het is nooit genoeg.” “Zeg nooit dat je van haar houdt”, peinsde Koos. “Dat moet je nooit zeggen. Want dan ben je verkocht. Sinds ik dat heb gezegd word ik regelrecht geterroriseerd door mijn eigen vrouw. Ik moet mijn maandsalaris inleveren en krijg zakgeld. Van mijn eigen vrouw.” Hij zweeg. Wij allemaal.
De stemming veranderde pardoes toen een groepje vrolijke dames binnenkwam. Getooid in de nieuwste lentekleuren en met een zonnig humeurtje. Blonde paardenstaart en hakken: zoals Koos het graag ziet. Ik zag ‘m opfleuren. De dames nestelden zich rond een tafeltje. “Jullie ook nog een biertje?”, vroeg Koos. Na onze bevestiging liep hij met een kleine omweg naar de dames en zei plompverloren: “Goedenavond. Mag ik uw bestelling opnemen?” De dames keken verrast op. “Eindelijk een nette, vriendelijke man”, maakte een van de dames onze Koos een compliment. We zagen hem groeien. “Een drankje van het huis”, hoorden we hem zeggen toen hij bestelling van de dames afleverde. Met een grote grijns zette hij de biertjes voor onze neus. “Daar gaat je zakgeld”, zei ik tegen Koos. Maar dat kon hem niets schelen, zei hij. Het was bijna weer zondag.
De dames aan het tafel bleven geïnteresseerd in Koos met name en luisterden aandachtig. “Wanneer was de laatste keer dat je je vrouw meer gaf dan ze vroeg?”, wilde ik weten. “En dan bedoelt hij natuurlijk niet die zweepslagen”, voegde Lou er aan toe. Wij lachten ons rot, maar Koos dacht intussen serieus na. “Toen ze dertig werd, heb ik haar dertig keer laten klaarkomen. Nou ja, ik kwam tot tien en toen vond ze het wel genoeg”, zei hij met glimmende ogen. Aan het damestafeltje werd het stil. Er werd hoorbaar geslikt. Toen zei Lou: “En hoe lang heb je daar over gedaan? Vier weken of vijf weken?” We moesten weer onbedaarlijk lachen. Toen we de tranen uit onze ogen hadden geveegd, stond er een paardenstaart naast Koos en legde een hand op zijn schouder. Het was meteen stil.
“Ik ben vandaag jarig”, zei ze. “Oh ja?”, stamelde Koos, ineens onzeker. “Enne, hoeveel jaar ben je geworden?” Daar had ze op gewacht. “Negen”, zei ze en dat was in ieder geval niet waar. “Goh”, zei Koos. “Dan ben je wel groot voor je leeftijd.” Hij probeerde te lachen en loerde naar haar borsten. Dat merkte ze. “Maar weet je?”, zei ze, “ik heb tegen mijn vriendje gezegd dat ik tien ben geworden.” Nu lachte ik als enige. Koos haalde adem. Hij zocht een uitweg. “Eh, nog wat drinken?”, was het beste dat hij kon verzinnen. Paardenstaart gaf hem een verjaardagskus en liep toen naar het grijnsende groepje vriendinnen. Toen vroeg Koos: “Kan ik van jullie wat geld lenen? Mijn zakgeld is op.”
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten