dinsdag 3 november 2015

Het gelukkigste volk van Europa

Nederlanders schijnt het gelukkigste volk van Europa te zijn. Fijn dat dit nieuws door de grauwe mist van de afgelopen dagen tot ons kwam. Alsof we met z'n allen een boost nodig hadden, op weg naar de donkere kerstdagen en het jaarlijkse gekrakeel rondom Sinterklaas en zijn knechten, van welk kleur dan ook. Maar is geluk te meten? En doen we ons daarbij misschien beter voor dan we werkelijk zijn? Hoeveel keer per week heeft u seks? Het antwoord is altijd positiever dan de werkelijkheid. Omdat de waarheid soms een beetje pijn kan doen. En dan maken we onze eigen waarheid, want dat moet ook kunnen.

Geluk is een hangmat waarin je lui ligt in een wezenloze stilte. Volgens Frank Boeijen uit een lied dat ironisch genoeg 'Het Antwoord' heet. Wentelt Nederland zich heerlijk lui in een hangmat in een wezenloze stilte? Nu beweer ik niet dat Frank Boeijen de absolute wijsheid in pacht heeft, maar het is een mooie definitie om over na te denken. Bij alleen al dat nadenken ben ik niet ongelukkiger geworden, zoveel is zeker. De mate van geluk schijnt af te hangen van zaken als gezondheid, geestelijke gesteldheid, dat soort dingen. Geld? Misschien. Mijn moeder -een ster in het afpoeieren van deurwaarders en andere mensen die aan de deur geld kwamen halen- zei altijd dat geld niet gelukkig maakt, maar dat het wel handig is om te hebben.

 Zijn we gelukkig? Als ik de social media een beetje volg, dan zijn we niet echt gelukkig. Volgens mij zijn we vooral bang. Xenofobisch. We zijn zo druk bezig met het vasthouden van ons eigen geluk, dat we vergeten ons geluk met anderen te delen. We zijn bang voor mensen op zoek naar een beter bestaan. Bang voor mensen met een andere mening en voor mensen die iets anders geloven. Bang dat onze roemruchte waarden en normen en volkscultuur barsten gaan vertonen. Bang om te leven en bang om dood te gaan. Bang dat een Syrische vluchteling onze kinderen verkracht. De verzekeringsmaatschappijen spinnen er garen bij. En zij niet alleen.

Misschien zijn we nog wel het bangst om echt gelukkig te zijn. Om ons hart open te stellen en daadwerkelijk onze liefde te delen. In plaats daarvan roepen we liever moord en brand en schande op Facebook. Als het gemiddelde bericht of reactie op Facebook een toonbeeld is van onze volkscultuur en waarden en normen, dan maak ik me wel zorgen om die trotse eerste plaats waar het nieuws zo blij mee strooide. Het gelukkigste volk van Europa. Als hier het gelukkigste volk van dit werelddeel woont, waarom worden Afghaanse kinderen in mijn boerendorp dan uitgescholden voor kutmoslim? Waarom durft een taxichauffeur niet in de Ajaxstraat in zijn eigen Rotterdam een passagier op te halen? Waarom is het zo belangrijk dat elk jaar een zogenaamd kindvriendelijke leugen onder het mom van volkscultuur wordt opgevoerd? Het gelukkigste volk van Europa bestaat uit mensen die vreemdelingen zijn voor elkaar. Die in al hun individualiteit misschien best aardige mensen zijn. Maar ook mensen die moeilijk over de dijk kunnen kijken. Die moeite hebben om te vergeven. Om toe te geven dat het achteraf misschien helemaal geen slecht idee was. Mensen die het liefst in een wezenloos stille, maar vooral stilstaande wereld wonen.

vrijdag 8 maart 2013

Mel C

Het was al lang duidelijk dat onze band toe was aan iets nieuws. Doorgewinterde muzikanten, dat zeker, maar ook met een soort algemene moeheid onder de leden. Een nieuwe impuls hadden we nodig, daar waren we het over eens. En we hadden bedacht dat dat het beste een vrouw kon zijn. Altijd leuk. Maar dan wel iemand die kon zingen. Een zangeres dus. We wilden een zangeres die de band weer een beetje levensvreugde, spanning in de goede zin van het woord en inspiratie kon geven. En dus zetten we een advertentie en wachtten af. Al snel kwamen er reacties. Er zijn overal wel meiden die dolgraag Anouk en Alanis Morrisette willen zingen. Er was er zelfs eentje bij die The Four Non Blondes als favoriet noemde, maar dat werd te gek. We besloten een stuk of vier, vijf dames een cd’tje op te sturen en ze langs te laten komen voor een auditie. Een belevenis op zich, want niet iedereen kan zo goed zingen als ie zegt en dat levert soms hilarische taferelen op. Ik kan me van jaren terug nog herinneren dat een damesdubbel een auditie kwam doen. De een had haar been in het gips en de ander was ook niet helemaal helder, maar dat weerhield hen er niet van om de oefenruimte, zo klein als ie was, alvast uit te wonen alsof het tijdens elk optreden polonaise zou worden. En iemand die haar mond opendeed, zonder dat we wat hoorden. Microfoon en snoer getest, maar daar was niets mis mee. Met haar volume des te meer. De eerste dame van onze auditie had afgebeld. Haar cd-speler was kapot en of ik die niet even kon komen maken. Gezien haar leeftijd leek me dat geen goed plan. Daarna bleef er een kleine handvol over. Ze kwamen langs, keurig een voor een en op tijd en deden bar hun best. Sommigen deden zelfs een poging tot een dansje of een grap, of een combinatie daarvan. Hoe aardig de dames ook waren, echt inspirerend was het allemaal niet echt. Toen kwam als laatste een klein meisje met roze haar binnen. Ze had een vriendinnetje meegenomen, dat vonden we vast niet erg. Ik zuchtte alvast. Ze was klein, geen type Claudia Schiffer, maar had op zich wel iets, behalve roze haar natuurlijk. Een soort van stijl die geen stijl is. Iets wat Edwin Jansen, jurylid bij Idols, tegenwoordig de X-factor noemt. Ook deze rozeharige deerne zong Anouk, en Alanis Morrisette. En K’s Choice. Ze kon zingen, dat was duidelijk, maar had ook het soort nonchalance waar ik wel van hou. Alleen, haar haar was roze. Toch leek het ons wel wat en we spraken af dat ik het repertoire op cd bij haar in de brievenbus zou gooien. Daarna zouden we elkaar spreken over hoe en wat. Ik maakte de cd, postte hem en belde haar daarna op. Ze zag het eigenlijk toch niet zo zitten, zei ze. Met een repertoire waarin een duet van Bryan Adams en Mel C voorkwam. Dat zag ze zichzelf niet zo snel doen. Ondanks de belofte van zoeken naar andere mogelijkheden verwaterde het contact en wij gingen verder met een zangeres die ook heel goed was, Anouk kon zingen en normaal haar had. Twee jaar later zag ik rozehaartje terug. Ze had nu een blauwe pluk en zong zichzelf schijnbaar moeiteloos door de voorrondes van Idols. Inderdaad, ze heette Marlies en ik heb haar mogen ontvangen voor een auditie. Maar dat was toen en dit is nu. Zij staat in de finale van Nederlands meest prestigieuze talentenjacht en ik ben het station Anouk dan wel gepasseerd, maar rommel nog steeds maar aan in cafeetjes en zaaltjes in de provincie. Ik misgun haar niets, integendeel, maar toch had ik graag, al was het maar een keer, dat duet gezongen. Met zij als Mel C en ik als Bryan. Wat zou het goed geklonken hebben.

Het blijft mannenwerk

Spelen in een band is net als sport. Voetbal om precies te zijn. En zoals we allen weten: voetbal is mannenwerk. Net als de vuilniszakken buiten zetten op maandagochtend en de auto wassen. Mannen kijken naar voetbal om te genieten van de systemen en de techniek van de spelers. Vrouwen kijken naar voetbal om te genieten van het lekkere kontje van Marc Overmars en de mysterieuze ogen van Dani. Met andere woorden: een band is net een voetbalteam. Mannen komen voor de techniek, vrouwen voor de lekkere billen. Het is niet anders en eerlijk gezegd heb ik er weinig moeite mee. Ik ben niet seksistisch, maar vrouwen in een band is in de regel een hopeloze zaak. ‘Vrouw in de band, trammelant in de tent’ is een veelgehoord spreekwoord onder muzikanten. Ze worden ongesteld, als ze niet ongesteld worden zijn ze zwanger en ze zijn hoe dan ook geregeld chagrijnig. Met een vrouw in de band kun je het niet behoorlijk over seks hebben. Laat staan over auto’s of andere vrouwen. Het ergste is nog dat andere bandleden meestal verliefd worden op de vrouw in de band. Bijna altijd is dat de drummer. De vrouw in de band is namelijk in 99 procent van de gevallen zangeres en als drummer heb je dan natuurlijk een avondvullend optreden lang een prachtig uitzicht op het achterdeel van de dame in kwestie. Daar zit ‘m ook precies de kneep. Want waarom spelen vrouwen in een band? Om het repertoire uit te kunnen breiden. Zeggen de mannen in de band. Om meer mannelijk publiek te trekken. Zeggen de mannen in de band. Maar laten we eerlijk zijn: die zitten helemaal niet te wachten op meer mannelijk publiek. Mannelijk publiek zit namelijk alleen maar te zeuren over de gebrekkige techniek van de muzikanten. Een vrouw in de band is niets anders dan een afleidingsmanoeuvre. Een ander bekend spreekwoord is ‘Hoe korter het rokje, het beter het optreden’. Het is echt niet anders. En clichés zijn meestal waar. Ik heb een paar keer met een vrouw in de band gespeeld. Lieve meiden hoor, daar niet van. Maar zij stelen de show, pappen met iedereen aan, verbruiken de meeste consumptiebonnen en laten het sjouwen van de zware spullen aan de mannen over, die ze liefkozend ‘mijn jongens’ noemen. Als er al een kleedkamer is (want waar heb je als artiest tegenwoordig nog een kleedkamer?), nemen zij die in beslag. Ze zingen Anouk, Skunk Anansie (als het meezit) en Melissa Etheridge. En dat doen ze dan ook allemaal. Het lijkt wel op een stille revolutie. Mannen in een band zouden zich wat steviger op de voorgrond moeten zetten. Zorgen dat ze geen zangeres nodig hebben. Laten de vrouwen zelf maar een band op gaan zetten. Dan wordt het voor mannen als publiek natuurlijk wel interessant. Kunnen ze daar op kankeren. Een band met alleen maar vrouwen zet toch ook niet ineens een man als trekpleister op het podium? Nog niet gezien in ieder geval. Misschien dat het een leuk idee is voor de dames. Toevallig kan ik zelf wel een beetje zingen. Vooral voor een band met een drumster die een aantrekkelijk voordeel heeft ben ik wel te porren. Want het blijft natuurlijk mannenwerk.

vrijdag 14 december 2012

Onbevlekte ontvangenis

Het is december en daarmee is de onvervalste schnabbeltijd aangebroken. Met het witwassen van grote hoeveelheden euro’s is het dit jaar helemaal schering en inslag. Columnisten, pianisten, clowns en andere grappenmakers varen er wel bij. Altijd leuk toch, een kerstspeech verzorgd door een scherpzinnige schrijver? Ik ben dit jaar al door verschillende directeuren benaderd voor zo’n rede voor het voltallige personeel. En of ik daarbij verkleed kan gaan als kerstman. De wonderen zijn de wereld nog niet uit. Ik kan het wel, maar ik wil het niet. Jaren geleden, toen mijn carrière als columnist nog duidelijk van de grond moest komen, heb ik het wel eens gedaan. Ik was uitgenodigd bij een niet nader te noemen bedrijf om daar als kerstengeltje rond te dartelen en her en der wat kwinkslagen uit te delen. Mijn postuur was nog van dat van een ranke jongeling, nog niet aangetast door overdadige lunches en relatiegeschenken van buitenproportionele afmetingen. Alles aftrekbaar natuurlijk. Als engeltje kon ik dus wel degelijk redelijk door de bocht. Toen ik in mijn gevleugelde pak de parkeerplaats van het ongenoemde bedrijf opreed en pardoes mijn oude Opeltje op de plek van de directeur-grootaandeelhouder plantte, had ik moeten weten dat dit soort klussen niet aan mij is besteed. Op de snelweg was ik al staande gehouden door een Porsche van de Rijkspolitie. De mannen van stavast hadden me, luid lachend, gevraagd of ik altijd zo over de snelweg vloog. Dat kon nog een leuke dag worden. Bij de receptie van het bedrijf zat een dik chagrijnig wijf. Ik kan er geen andere benaming voor vinden. Het vermoeden dat mijn vrolijke uitdossing haar aan de kerstviering zou herinneren bleek ongegrond. ‘Heeft u een afspraak?’, vroeg ze bars. ‘Jazeker. Met de hoogste baas. De naam is Gabriël.’ ‘Gabriël hoe nog meer?’, zuchtte ze. ‘Alleen Gabriël. Dan weet hij het wel’, blufte ik. Ze belde. Intussen keek ze me over haar halve brilletje heen aan. Het was gelukkig in orde. Ik werd verwacht en werd onbevlekt door de directeur ontvangen. De man was in een opperbeste stemming. Mijn vleugels begonnen te jeuken. Een half uur later stond ik in de overvolle kantine en liet me bevallig door de mannen in m’n billen knijpen. De grappen waren niet van de lucht. ‘Vlieg ‘es een eindje.’ ‘Hoe doen jullie dat met die schapen?’ en meer van dat werk. De dikke receptioniste zat er ook. ‘Vrees niet’, sprak ik haar plechtig toe. ‘Ik ben de engel Gabriël.’ ‘Dat weet ik’, antwoordde ze chagrijnig. ‘Ik breng je een blijde boodschap. Je gaat een kind krijgen.’ De zaal stond op z’n kop. De directeur was in zijn nopjes. Het feest was compleet toen ik een heuse ezel met de kerstpakketten de zaal in leidde. Met een fles Beaujolais en vijftien euro in mijn handen (‘Dat zit zo wel goed zeker?’, zei de directeur terwijl hij het stiekem in m’n handen drukte) stond ik een half uur later weer op de parkeerplaats. Via weggetjes binnendoor reed ik in het donker terug naar huis. Binnen kleedde ik me zonder licht uit, ontkurkte de fles en zette het op een zuipen. Twee uur later was ik ziek. Het schnabbelcircuit van december: het is niets voor mij. Kerst- en Nieuwjaarsrecepties sla ik liever over. Desalniettemin wens ik u een prettige kerst en dito nieuwjaar toe. Pas wel op voor de dikke receptioniste. Ze wil nog altijd Maria zijn.

dinsdag 6 november 2012

Zwembroek

Afgelopen maand speelde ik met mijn band The Very 80’s op een plein in Hoorn. U was er misschien niet, maar dat doet nu niet meer ter zake. Gelukkig stond ik er niet helemaal alleen. Dj Dennis was er en twee zangers. Bandzangers, zeiden we voorheen, maar er komt tegenwoordig waarschijnlijk geen band meer aan te pas. Er zijn er veel van. Het genre is met mensen als André Hazes en René Froger misschien nog populairder geworden. Bandje met muziek in de cassetterecorder, microfoon in de hand en meezingen maar. Cd’tje, minidiscje, mp3’tje, wat dan ook: het principe is hetzelfde gebleven. Wat is veranderd is dat deze zangers (en –essen) vroeger werden verbannen naar louche buurthuizen en besloten feesten, maar tegenwoordig treden ze veel in het openbaar op. Dus ook op een plein in Hoorn. We hadden een openingetje verzorgd en zanger Brian Broersen stond al te trappelen. Ik herkende hem eerst niet eens: hij zag er uit als een gewone jongen en dat was ie hoogstwaarschijnlijk ook. Gewoon een jongen uit Grootebroek. Niks mis mee. Ik schudde zijn hand en wenste hem succes. Niet dat ik van zijn repertoire houd, maar dat wist ik al van tevoren. Brian heeft de pech dat hij niet in Volendam is geboren, hoewel daar –zie George Baker, die ook gewoon uit Hoorn komt maar de wereld tegenwoordig iets anders wil laten geloven- wel een mouw aan te passen valt. Jammer ook dat Brian nog niet voor een nietszeggende reality soap of een bus- of boottochtje door Spanje is gevraagd. Of voor een commercial waarbij hij in een kanariegele zwembroek over een warm strand paradeert. Maar misschien juist wel daarom kon ik begrip opbrengen voor Brian. Hij zong en hij zong goed. Waarschijnlijk beter dan de gemiddelde bandzanger in Nederland en ja, laat ik maar eerlijk zijn, misschien zelfs wel beter dan ik. Na zijn optreden voor een matig gevuld pleintje reed zijn vriendin de auto voor. Brian verhuisde een kinderwagen naar de achterbak, stapte in, zwaaide nog even en vertrok. Een uur later arriveerde een landelijk bekende zanger in een auto met geblindeerde ramen. Ik kon me eigenlijk geen origineel nummer van hem voor de geest halen, maar dat maakte kennelijk niet uit. Het plein was inmiddels redelijk volgestroomd met mensen die maar één doel hadden. Eerst even luisteren en daarna en masse op de foto met Dries. Dries Roelvink. Bekend geworden door, inderdaad, een reality soap en een commercial met een knalgele zwembroek. Dries stapte uit, schoof glimlachend op het podium mijn biertje aan de kant, liet zijn strakgesneden overhemd goed uitkomen en zong. Niet dat ik van zijn repertoire houd, maar dat wist ik al van tevoren. Ieder zijn meug. Dries zong misschien niet eens briljant, maar zijn roem was hem toch al vooruit gesneld. Na afloop ging hij uitgebreid met iedereen, jong en oud maar vooral oud, op de foto en stapte daarna in zijn auto. Geen kinderwagen te bekennen. Hoewel The Very 80’s nog gingen spelen, stroomde het plein bijkans leeg. Misschien wordt het toch eens tijd voor een gele zwembroek.

dinsdag 4 september 2012

Sugar Baby Love

Franse campings zijn een noodzakelijk kwaad. Ik vind Frankrijk een prachtig land om vakantie te vieren en aangezien ik bovendien gesteld ben op een goedkoop onderdak, is de combinatie van de Franse camping de eerst aangewezen mogelijkheid. Nu moet ik toegeven dat de campings allengs beter worden, zeker als je, zoals ik, gedwongen wordt om exemplaren met meer dan één ster uit te kiezen. Dit jaar belandde ik op een camping in het Bretonse land, inclusief speelhal annex bar, waar met name de Franse gasten zich graag ’s avonds lieten zien. Dat stond me wel aan. Als Nederlander is mijn Frans niet om over naar huis te schrijven en dan word ik al gauw neergezet als de man die niet meer kan produceren dan ‘bonjour’, ‘merci’ en ‘au revoir’. Ik laat dat graag zo. In het toiletgebouw, dat mede diende als ontmoetingsplek der campinggasten, was een enkel hoofdknikje als groet mijn deel. De campingbaas had, geheel in de stijl van de voorgaande jaren, gemeend een karaoke avond te moeten organiseren. Mijn kinderen drongen aan op mijn deelname en met de nodige aarzeling had ik de bar opgezocht. Daar stond de campingbaas zelf te zingen, bij gebrek aan deelname van het in groten getale aanwezige publiek. Er werd niet geapplaudisseerd. Na elk verknald nummer vroeg de campingbaas aan zijn publiek wie in vredesnaam ook eens iets wilde zingen op zijn pas aangeschafte karaokeset, maar een algemene stoïcijnse blik was zijn deel. Daarop maakte hij zelf weer een nieuwe keuze uit de enorme hoeveelheid Franstalige nummers, in een ultieme poging de stemming er nog maar eens in te houden. Het was niet om aan te horen. Ik nam tamelijk achteloos de multomap met beschikbare karaokenummers er maar eens bij. De nieuwe karaokeset beschikte over zo’n 55 bijpassende cd’s, waarvan 52 met Franse hits uit lang vervlogen tijden die zelfs bij mij geen bellen deden rinkelen. Vervolgens stuitte ik zowaar op een cd met Nederlandse nummers van het kaliber Corry Konings en dan nog twee met ‘greatest hits’, maar daar werd ik ook al niet echt blij van. Om de bedenkelijke en voortdurende serie van de campingbaas te doorbreken, besloot ik me dan maar te wagen aan Sugar Baby Love van The Rubettes. De campingbaas keek me dankbaar aan. Door de slechte microfoon produceerde ik een, volgens mij, acceptabele uitvoering van het nummer, compleet met in falsetto gezongen delen. Na afloop applaudisseerde het publiek luid en waren vele ‘Bravo’s’ mijn deel. Ik glimlachte minzaam en ontving de schouderklopjes gelaten. De rest van de avond was ik ‘Monsieur Sugababalov’. De campingbaas zette een cd op en het werd alsnog laat. De volgende morgen zat ik al op tijd in het toiletgebouw om de opgebouwde behoefte sinds de vorige avond kwijt te raken. Ik hoorde dat iemand het gebouw binnenkwam. Hij floot. Hij floot Sugar Baby Love en opende de deur van het toilet naast mij. Ik besloot om nog even te blijven zitten.

vrijdag 15 juni 2012

Jongens waren we, maar aardige jongens

Hoewel het einde voor veel muzikanten altijd onduidelijk is, of ze nou stoppen met hun leven of met de muziek, een begin is er altijd. Mijn ouders komen beiden uit een muzikaal gezin en vonden dat ik dat eveneens in mijn genen had. Ze vroegen me dus regelmatig of ik een muziekinstrument wilde leren spelen. Ik wilde een drumstel, maar een drumstel in huis, dat was te veel van het goede. Anders hoefde ik niks. Nadat dit spel zich enige jaren had voortgesleept, vroeg mijn moeder wat ik, als ik geen drumstel zou krijgen, dan zou willen. “Dan maar een gitaar”, zei ik en toen ik de volgende dag een gitaar in mijn handen had, begreep ik dat ik erin was gestonken en het drumstel voorgoed aan mijn neus voorbij had zien gaan. Vier jaar later speelde ik in mijn allereerste bandje, luisterend naar de onmogelijke naam Tryall. We speelden rock ’n roll, of iets wat daar op leek, schreven zelf liedjes die we erg goed vonden en geloofden dat we historie zouden schrijven en dat de wereld op ons zat te wachten. Alleen wist de wereld dat zelf nog niet, maar dat was een kwestie van tijd. Na een paar weken repeteren vonden we dat de wereld er klaar voor was en bedachten we dat er een optreden moest komen. Een van ons had gehoord dat in ’t Kroegie in Hoorn wel eens een bandje speelde en zo gingen wij op een doordeweekse avond naar het betreffende café. De toenmalige eigenaar Piet luisterde naar de demo en gromde wat. Hij zei dat ie het niet fantastisch vond maar dat we het wel mochten proberen. “Wat moet het kosten, jongens?”, vroeg hij en zijn blik verraadde een ongehoorde zuinigheid. We waren met z’n vieren, een geeltje de man (“da’s toch mooi verdiend!”) bracht de totaalprijs op honderd gulden. Piet sputterde nog even tegen maar gaf toen toch toe. Onze totale rijkdom was nog slechts een kwestie van tijd. Drie weken later hadden we onze winkelwagens en boodschappentassen volgeladen en stelden we onze rotzooi op op het kleine podium, in het geval van ’t Kroegie was dat toen nog een kuil. De halve school en de hele familie was uitgenodigd, we hadden zelf de stad volgeplakt met onze eigengemaakte postertjes en de pers werd overladen met persberichten, foto’s en aanbiedingen voor interviews waar, vreemd genoeg, niet op in werd gegaan. Het maakte niets uit, want het kleine café barstte bij letterlijk uit z’n voegen en daar was het ons om te doen geweest. Vanaf het ‘podium’ zagen wij slechts opdringerige buiken die voor onze ogen steeds meer uitpuilden. We begonnen in de goot. Een half uur later hadden we in een sneltreinvaart ons hele repertoire doorgewerkt en keken tevreden in het rond. Piet keek niet ontevreden en na een kwartier zei hij dat we wel weer mochten beginnen. Onze protesten dat we al klaar waren werden simpel weggelachen met de mededeling dat we dan maar weer van voor af aan moesten beginnen. Zo speelden we op één avond viermaal ons hele repertoire en ik geloof niet dat er iemand is die het opgevallen is. De kroeg bleef vol, Piet draaide op een doorsnee woensdagavond een topavond en aan het eind van de rit kregen we nog een geeltje extra ook. Enkele weken geleden kwam ik Piet tegen op een feest in Amsterdam. Hij kon zich het geval Tryall goed herinneren, zei dat ie het meteen al geweldig had gevonden en dat alle nummers die we zelf maakten en op een bandje hadden gezet, stuk voor stuk hits waren. Hij vertelde me dat hij de demo nog altijd had en ‘m regelmatig draaide. “Je zou er iets mee moeten doen”, voegde hij er nog aan toe. Piet zag er goed uit. Gebruind. Mooie jonge vriendin. Paar huisjes in de binnenstad. Maar ik gunde het hem. Dat hij op die avond is binnengelopen neem ik hem niet kwalijk. En die belachelijk lage prijs voor een optreden ook niet. Integendeel. Voor een avond lag de wereld aan onze voeten en Piet had dat mogelijk gemaakt. Ik bood hem een biertje aan. Hij bood aan te betalen. Dat sloeg ik niet af.