dinsdag 22 mei 2012

Gorilla in de mist

Zanger Duwes de Wolff van The Stagger III verwelkomde mij hoogstpersoonlijk met een hand en de al dan niet gemeende zin: “Leuk dat je er bent.” In een eerdere ontmoeting had hij mij beloofd een recensie-exemplaar van de dvd van de film ‘The Rise And Fall Of Duwes de Wolff’ te sturen, maar omdat die belofte vooralsnog niet was vervuld en de film toch in het Hoornse Filmhuis draaide, besloot ik dan maar zelf te gaan kijken naar het vermeende spektakel. In de foyer ontmoette ik veel bekenden in een kleurig gezelschap: dat wil zeggen gezichten die ik mij uit een vorige generatie kon herinneren en die meestal net als het mijne aan gewicht hadden gewonnen. De beroemde gitarist die als cameo in de film meespeelde. En natuurlijk mijn gezelschap dat geheel toevallig uit vier dames en een verder onzichtbaar heerschap bestond. Voorwaar een bonte stoet. In de zaal bleek dat het grootste deel van het publiek de film al minstens een keer had gezien. Opmerkingen als ‘nu komt…’ waren niet van de lucht. Tussendoor verlieten mensen de zaal om -paradoxaal genoeg- gezien te worden, het toilet te bezoeken en met een verse pijp de bioscoopzaal weer te betreden. Ik bleef zitten, liet af en toe een bulderende lach horen als iedereen stil was en onderhield me met mijn chaperonnes. Intussen dwaalden mijn gedachten af naar een van mijn eerste bioscoopbezoeken. Het moet ergens in het midden van de jaren tachtig zijn geweest toen ik met een kersverse vriendin naar de bioscoop ging. Nu had Hoorn destijds al geen bloeiende filmscene, maar toch waren er al gauw drie zalen meer dan tegenwoordig. De Victoria aan het Grote Noord was ons doel. Hoewel de keuze voor de film achteraf gezien eenvoudig was, stonden we samen voor de vitrine behoorlijk te twijfelen. In zaal 1 draaide Top Gun met Tom Cruise en Kelly McGillis. Zaal 2 vertoonde een film met een titel die ik vergeten ben, maar ging over een stel blanken dat in donker Afrika op zoek gaat naar kannibalen en verdomd als het niet waar is, zelf het slachtoffer wordt. We kozen voor de film in zaal 2. Mijn hand van films kiezen is toch al nooit een gelukkige geweest. Al gauw zocht vriendin in het donker naar mijn hand. Om in te knijpen, dacht ik, maar langzaam leidde ze mijn hand naar haar kruis. Ik schrok. Zo had ik nog nooit een film bekeken. De blanken kapten met grote machetes door het oerwoud en stonden ineens oog in oog met gorilla. Mijn vriendinnetje begon langzaam te kreunen terwijl ze met mijn vingers als buffer met haar hand over haar broekje aaide. Terwijl de gorilla luid trommelend op zijn borst liet zien wie de sterkste van het gezelschap was, kwam ze gesmoord klaar. In de pauze haalde ik twee flesjes cola en paprika chips. Ze glimlachte. “Jij straks”, zei ze. Duwes kwam na afloop hoogstpersoonlijk vragen wat ik ervan had gevonden, van de film. “Ik heb me prima vermaakt”, zei ik naar waarheid. “Vooral het deel na de pauze vond ik goed.” “Er was geen pauze”, zei Duwes. “Maar even goed bedankt voor het compliment.”

vrijdag 11 mei 2012

Zakgeld

Mannen en vrouwen zijn niet altijd even lovend over elkaar. Zeker niet als ze met elkaar getrouwd zijn en al helemaal niet in een café. Mijn stapmaat Koos is daar het vleesgeworden voorbeeld van. Onophoudelijk foetert hij op zijn vrouw en vooral (of eigenlijk alleen) als ze er niet bij is. Lou en ik, zijn vrienden in de kroeg, kunnen de verhalen wel uittekenen. “Weet je wat is?”, ging Lou op Koos’ tirade in, “vrouwen willen altijd meer. Als je ze een oorbel geeft, willen ze er twee. Als ze een man hebben, willen ze een minnaar. Als je zegt dat je verliefd bent, willen ze horen dat je van ze houdt. Het is nooit genoeg.” “Zeg nooit dat je van haar houdt”, peinsde Koos. “Dat moet je nooit zeggen. Want dan ben je verkocht. Sinds ik dat heb gezegd word ik regelrecht geterroriseerd door mijn eigen vrouw. Ik moet mijn maandsalaris inleveren en krijg zakgeld. Van mijn eigen vrouw.” Hij zweeg. Wij allemaal. De stemming veranderde pardoes toen een groepje vrolijke dames binnenkwam. Getooid in de nieuwste lentekleuren en met een zonnig humeurtje. Blonde paardenstaart en hakken: zoals Koos het graag ziet. Ik zag ‘m opfleuren. De dames nestelden zich rond een tafeltje. “Jullie ook nog een biertje?”, vroeg Koos. Na onze bevestiging liep hij met een kleine omweg naar de dames en zei plompverloren: “Goedenavond. Mag ik uw bestelling opnemen?” De dames keken verrast op. “Eindelijk een nette, vriendelijke man”, maakte een van de dames onze Koos een compliment. We zagen hem groeien. “Een drankje van het huis”, hoorden we hem zeggen toen hij bestelling van de dames afleverde. Met een grote grijns zette hij de biertjes voor onze neus. “Daar gaat je zakgeld”, zei ik tegen Koos. Maar dat kon hem niets schelen, zei hij. Het was bijna weer zondag. De dames aan het tafel bleven geïnteresseerd in Koos met name en luisterden aandachtig. “Wanneer was de laatste keer dat je je vrouw meer gaf dan ze vroeg?”, wilde ik weten. “En dan bedoelt hij natuurlijk niet die zweepslagen”, voegde Lou er aan toe. Wij lachten ons rot, maar Koos dacht intussen serieus na. “Toen ze dertig werd, heb ik haar dertig keer laten klaarkomen. Nou ja, ik kwam tot tien en toen vond ze het wel genoeg”, zei hij met glimmende ogen. Aan het damestafeltje werd het stil. Er werd hoorbaar geslikt. Toen zei Lou: “En hoe lang heb je daar over gedaan? Vier weken of vijf weken?” We moesten weer onbedaarlijk lachen. Toen we de tranen uit onze ogen hadden geveegd, stond er een paardenstaart naast Koos en legde een hand op zijn schouder. Het was meteen stil. “Ik ben vandaag jarig”, zei ze. “Oh ja?”, stamelde Koos, ineens onzeker. “Enne, hoeveel jaar ben je geworden?” Daar had ze op gewacht. “Negen”, zei ze en dat was in ieder geval niet waar. “Goh”, zei Koos. “Dan ben je wel groot voor je leeftijd.” Hij probeerde te lachen en loerde naar haar borsten. Dat merkte ze. “Maar weet je?”, zei ze, “ik heb tegen mijn vriendje gezegd dat ik tien ben geworden.” Nu lachte ik als enige. Koos haalde adem. Hij zocht een uitweg. “Eh, nog wat drinken?”, was het beste dat hij kon verzinnen. Paardenstaart gaf hem een verjaardagskus en liep toen naar het grijnsende groepje vriendinnen. Toen vroeg Koos: “Kan ik van jullie wat geld lenen? Mijn zakgeld is op.”

Buik

Een vriendin van vroeger belde me op. Ze woont af en toe op een onvindbare etage in de hoofdstad en als ze daar niet is, bivakkeert ze ergens in het buitenland. Haar kennis van andere culturen is dan ook navenant en graag pik ik daar, als zogenaamde wereldwijze columnist, een graantje van mee. Ze vond dat we elkaar weer eens moesten zien en daar had ze groot gelijk in. Vrouwen van dit kaliber moet je namelijk altijd gelijk geven. Omdat ze bovendien wel van een tikje sensatie houdt, spraken we af in een restaurant waar eten geserveerd werd uit de tijd van de Egyptische farao’s. Dat wil zeggen: eten bereid volgens de recepten van toen. Dat was nog voordat de islam naar Egypte kwam. Een tikje modernisme zat er natuurlijk wel in. De ober had weliswaar een werkelijk belachelijk Egyptisch pakje aangetrokken, maar had aan zijn voeten gewoon rubberen instappers. Niks geen teenslippers of blote voeten. Hij bracht ons een Zuid-Afrikaanse wijn en de avond kon beginnen. Belangrijk voor de keuze voor dit restaurant was de speciale attractie van deze avond. Er zou een heuse buikdanseres optreden en als jongen uit de provincie, op bezoek in de grote stad, zou dat ongetwijfeld een hoogtepunt worden. We aten, dronken, namen de toestand in de wereld voor lief en schakelden juist een tandje door naar ons persoonlijk gevoelsleven, toen de buikdanseres opkwam. Vanuit het 20-ste eeuwse elektronische keyboardje, waaruit al de hele avond Hollandse meezingers in een Egyptisch arrangement hadden geklonken, kwamen ineens spannende, opzwepende ritmes. Op televisie had ik ooit wel eens een buikdanseres gezien. Ze heette Jolanda, Jomanda of Jonina of zo, en was een betoverende Oosterse schoonheid die je, ondanks een vervaarlijk kronkelende buik, met een ijzeren glimlach strak aan bleef kijken. Dat was nog eens wat anders dan de meiden in de Houten Herberg bijvoorbeeld, die met hun stevige laarzen en spijkerbroeken te werk gingen. Het keyboardje maakte een roffelend geluid en kondigde daarmee de komst van de Jonina van deze avond aan. Mijn verheugnis sloeg in eerste instantie om in een glimlach. De buikdanseres bleek een stevig uit de kluiten gewassen Hollandse met alles erop en eraan. Haar kleding liet weinig te raden over en paste maar net om haar heupen en borsten. Haar gezicht was niet echt knap, maar verraadde wel een sympathieke ziel. Maar het was geen Jonina, zeker niet. Ja, ze kon wel dansen met haar buik. Best goed zelfs, als ik het als leek moet zeggen. Met enige flair danste ze langs de tafels en stal hier en daar een blik: een Hollandse schone in Oosterse vermomming. Voor de grote etalage had zich buiten een drietal Nederlanders van Noord-Afrikaanse afkomst verzameld. Met hun Unox-mutsen diep over hun oren getrokken keken ze ademloos naar de demonstratie van lichamelijk tumult. Dit was nog eens een cultuuruitwisseling! Even leek het of John Lennon en alle andere non-profeten gelijk hadden gekregen, dat er geen landen meer bestonden, geen religies. Het moment duurde een trilling van een buikspiertje, het ophalen van een snotneus. Toen was het voorbij. De etalage werd weer leeg en de buikdanseres kwam tien minuten later in spijkerbroek en cowboylaarzen langs ons tafeltje gelopen. Daar was de fles inmiddels leeg.