vrijdag 15 juni 2012

Jongens waren we, maar aardige jongens

Hoewel het einde voor veel muzikanten altijd onduidelijk is, of ze nou stoppen met hun leven of met de muziek, een begin is er altijd. Mijn ouders komen beiden uit een muzikaal gezin en vonden dat ik dat eveneens in mijn genen had. Ze vroegen me dus regelmatig of ik een muziekinstrument wilde leren spelen. Ik wilde een drumstel, maar een drumstel in huis, dat was te veel van het goede. Anders hoefde ik niks. Nadat dit spel zich enige jaren had voortgesleept, vroeg mijn moeder wat ik, als ik geen drumstel zou krijgen, dan zou willen. “Dan maar een gitaar”, zei ik en toen ik de volgende dag een gitaar in mijn handen had, begreep ik dat ik erin was gestonken en het drumstel voorgoed aan mijn neus voorbij had zien gaan. Vier jaar later speelde ik in mijn allereerste bandje, luisterend naar de onmogelijke naam Tryall. We speelden rock ’n roll, of iets wat daar op leek, schreven zelf liedjes die we erg goed vonden en geloofden dat we historie zouden schrijven en dat de wereld op ons zat te wachten. Alleen wist de wereld dat zelf nog niet, maar dat was een kwestie van tijd. Na een paar weken repeteren vonden we dat de wereld er klaar voor was en bedachten we dat er een optreden moest komen. Een van ons had gehoord dat in ’t Kroegie in Hoorn wel eens een bandje speelde en zo gingen wij op een doordeweekse avond naar het betreffende café. De toenmalige eigenaar Piet luisterde naar de demo en gromde wat. Hij zei dat ie het niet fantastisch vond maar dat we het wel mochten proberen. “Wat moet het kosten, jongens?”, vroeg hij en zijn blik verraadde een ongehoorde zuinigheid. We waren met z’n vieren, een geeltje de man (“da’s toch mooi verdiend!”) bracht de totaalprijs op honderd gulden. Piet sputterde nog even tegen maar gaf toen toch toe. Onze totale rijkdom was nog slechts een kwestie van tijd. Drie weken later hadden we onze winkelwagens en boodschappentassen volgeladen en stelden we onze rotzooi op op het kleine podium, in het geval van ’t Kroegie was dat toen nog een kuil. De halve school en de hele familie was uitgenodigd, we hadden zelf de stad volgeplakt met onze eigengemaakte postertjes en de pers werd overladen met persberichten, foto’s en aanbiedingen voor interviews waar, vreemd genoeg, niet op in werd gegaan. Het maakte niets uit, want het kleine café barstte bij letterlijk uit z’n voegen en daar was het ons om te doen geweest. Vanaf het ‘podium’ zagen wij slechts opdringerige buiken die voor onze ogen steeds meer uitpuilden. We begonnen in de goot. Een half uur later hadden we in een sneltreinvaart ons hele repertoire doorgewerkt en keken tevreden in het rond. Piet keek niet ontevreden en na een kwartier zei hij dat we wel weer mochten beginnen. Onze protesten dat we al klaar waren werden simpel weggelachen met de mededeling dat we dan maar weer van voor af aan moesten beginnen. Zo speelden we op één avond viermaal ons hele repertoire en ik geloof niet dat er iemand is die het opgevallen is. De kroeg bleef vol, Piet draaide op een doorsnee woensdagavond een topavond en aan het eind van de rit kregen we nog een geeltje extra ook. Enkele weken geleden kwam ik Piet tegen op een feest in Amsterdam. Hij kon zich het geval Tryall goed herinneren, zei dat ie het meteen al geweldig had gevonden en dat alle nummers die we zelf maakten en op een bandje hadden gezet, stuk voor stuk hits waren. Hij vertelde me dat hij de demo nog altijd had en ‘m regelmatig draaide. “Je zou er iets mee moeten doen”, voegde hij er nog aan toe. Piet zag er goed uit. Gebruind. Mooie jonge vriendin. Paar huisjes in de binnenstad. Maar ik gunde het hem. Dat hij op die avond is binnengelopen neem ik hem niet kwalijk. En die belachelijk lage prijs voor een optreden ook niet. Integendeel. Voor een avond lag de wereld aan onze voeten en Piet had dat mogelijk gemaakt. Ik bood hem een biertje aan. Hij bood aan te betalen. Dat sloeg ik niet af.